interview Herman Kossmann
‘Het is eigenlijk geen vak, er is nog veel te ontdekken en te ontwikkelen.’
Herman Kossmann runt met Mark de Jong het ontwerpbureau Kossmanndejong. Klanten en opdrachtgevers zijn bedrijven, overheden en culturele instellingen. Intussen zijn er drie nieuwe partners die het stokje in de nabije toekomst overnemen. Samen met 35 medewerkers ontwerpen ze tentoonstellingen, richten ze gebouwen in en produceren ze boeken. Het bureau was verantwoordelijk voor het tentoonstellingsontwerp in het paleis, ontwierp de presentatie Sporen uit het verleden (onderhuis), vernieuwde de paleisroutes en audioverhalen en voorzag de lopers van aansprekende motieven. Een gesprek over vormgeving: ‘Het is een taal om iets ruimtelijks te visualiseren’.
Hoe ben je in dit vak terechtgekomen?
‘Na mijn afstuderen als architect aan de TU Delft gaf ik les op de Koninklijke Academie in Den Haag. Als jonge leraar moest ik interieurontwerpers bouwkundig leren tekenen. Daar heb ik veel van geleerd: praten, presenteren, uitleggen, opdrachten geven. Eentje was om een klein Haags paviljoen in te meten en daar een plattegrond en gevels voor te maken. Daarna moesten ze er kartelrandjes aanzetten, zoals bij een ouderwetse bouwplaat. Een platte tekening verandert dan in een ruimtelijk gebouwtje. Dat liep helemaal uit de hand, want intussen was ik bouwplaten gaan verzamelen en maakte er samen met het studentenwerk een grote expositie van. Die is later samen met experts vernieuwd en door Nederland en Europa gaan reizen’.
Ofwel architect af en tentoonstellingsmaker.
‘Ik deed in Rotterdam nog enkele interieurprojecten, zoals Dudok Rotterdam, Hotel Bazar en het Nederlands Fotomuseum. Toen ze mij vroegen als projectleider voor een grote tentoonstelling in de Beurs van Berlage, Nieuw Nederland, onderwerp van ontwerp (1987), ging het roer wel om. We creëerden met verschillende plannen van ontwerpers en organisaties als Rijkswaterstaat en Natuurmonumenten een ongelooflijk spektakel, met gigantische maquettes, films, geluid en kleurrijke toekomstkaarten’.
Hoe was de ontvangst?
‘De expositie was zeer succesvol, en baanbrekend qua toekomstdenken. En belangrijk voor mijn carrière. Daarna volgde nog twee belangrijke grote projecten waar ik heel veel van geleerd heb en de smaak van het tentoonstellingsontwerpen echt te pakken kreeg: Stadstimmeren in 1990 en De Wederopbouw in 1995, beide gelegenheidsprojecten voor de gemeente Rotterdam waar geen museum en collectie aan te pas kwamen. We waren verantwoordelijk voor het concept, de inhoud, het ontwerp, de realisatie en exploitatie’.
Wat heb je daar het meest van geleerd?
‘Dat tentoonstellingsontwerpen verhalen vertellen is in de ruimte en dat daar een samenspel van verschillende media voor gebruikt kan worden. Dat een samenwerking met andere disciplines iets geweldigs kan opleveren en dat een tentoonstelling niet alleen is om naar te kijken, maar je bij de bezoekers verschillende zintuigen kan raken. We focusten bijvoorbeeld al heel snel op theaterlicht en geluid, zetten decorbouwers in, betrokken grafische ontwerpers erbij en pasten interactie toe’.
Was dat toen echt heel anders?
‘Ja! Toen wij ook in musea begonnen was dat niet gebruikelijk. Wij zeiden bijvoorbeeld: ‘‘Er komt een theaterlichtontwerper’’. Het antwoord: ‘‘Hoezo? We hebben al lampen’’. Licht en geluid als onderdelen van de voorstelling, dat theatrale denken was toen absoluut niet gangbaar, maar we bleven ermee doorgaan. We zagen tentoonstellingsontwerpen als het maken van een ruimtelijke documentaire, het vertellen van een verhaal met andere en meer middelen’.
Hoe anders is de benadering als je met collectie en museumgebouwen te maken hebt?
‘Die is helemaal niet anders. Maar we beginnen er niet mee. Het eerste wat wij doen is rondkijken. Ik zeg vaak: ‘‘Dit is gratis, deze ruimtes heb je en ze zijn ook nog verschillend’’. Daarna bepalen we waarover het moet gaan, welk overkoepelend thema er is, of er een metafoor is. En als je een heel veelzeggende collectie hebt, dan hoef je maar weinig aan de vertelling toe te voegen. Toch is dat meestal niet zo. De meeste collecties zijn fragmentarisch. Wat wij doen is alles aan elkaar knopen … een tentoonstelling is een soort lasagne, de collectie is een van de lagen van het gerecht’.
“Een goede expositie is vergelijkbaar met een goed theaterstuk of mooie film.”
“Je wandelt een uur of anderhalf door een waanzinnige stad waarin van alles gebeurt.”
“Paleis Het Loo is nooit af, want de maatschappij verandert voortdurend.”
Dat is een spanningsveld, want conservatoren vinden objecten nogal belangrijk. Hoe ga je daarmee om?
‘Wij weten vaak niet veel van de onderwerpen, dus we hebben experts en conservatoren nodig. Die houden we het liefst ondersteboven en blijven schudden tot de essentie eruit valt. Daarna is een vertaalslag nodig en kijk je welke collectiestukken aan de vertelling kunnen bijdragen. Een collectiestuk presenteren omdat je die nu eenmaal hebt, is geen reden’.
Waaraan moet een goede tentoonstelling voldoen?
‘Een goede expositie is vergelijkbaar met een goed theaterstuk of mooie film. De decors, het licht, de spelers, alles en iedereen moeten samenwerken en elkaar versterken, anders lukt het niet. Het bijzondere van een tentoonstelling is dat je erdoorheen kunt wandelen. Dan heb je een heel andere relatie met het verhaal en wat je ziet dan in een bioscoop of theater. Je kunt stoppen. Je kunt omdraaien, omhoog en omlaag kijken, zelfs iemand tegenkomen. Je wandelt een uur of anderhalf door een waanzinnige stad waarin van alles gebeurt. Je voelt, ruikt, ziet en hoort. Dat is de kracht van een goede tentoonstelling’.
Of van Kossmanndejong.
‘Ook, maar er is heel veel gebeurd. Dat je al je zintuigen gebruikt, dat je met verschillende elementen kunt vormgeven, daar zijn veel ontwerpers en musea in Nederland wel van doordrongen’.’
En tekst? Daar is altijd wat om te doen: lengte, hoeveelheid, verhouding ten opzichte van het visuele.
‘Dat kun je heel goed organiseren. Waar de bezoeker leest, hoelang en wat, waar hij staat of zit. Bijvoorbeeld een quote in grote letters, die doet mee in de ruimte, is juist onderdeel van het visuele. Tekst is een belangrijk medium die duiding geeft aan wat je ziet of meemaakt. Je moet tekst gedoseerd in verschillende lagen en verschillende vormen aanbieden’.
Het gaat ook om de lading, de betekenis van woorden.
‘Dat is elke keer afhankelijk van het onderwerp en wie aan het woord is: de perspectieven. Voor het Museum van de Geest (Haarlem) wilden we dat mensen met een psychiatrische aandoening het verhaal zelf zouden vertellen. We hadden ondersteuning van experts, kenners van de collectie én een patiëntenvereniging. Daar kwamen heel scherpe vragen vandaan: ‘‘Hoezo gebruiken jullie het woord ‘ziek’?’’. Dat was een super eyeopener, hoe je over tekst kunt nadenken’.
Hoe zie jij de toekomst van Paleis Het Loo?
‘Paleis Het Loo is nooit af, want de maatschappij verandert voortdurend. Hoe we denken over het koningshuis, het slavernijverleden. Wat een koning is, wat hij moet doen of laten, hoe een monarchie zich verhoudt tot een democratie. Het vernieuwde Paleis Het Loo heeft een voordeel: de architectuur en gebouwen helpen bij een diverse en meerstemmige programmering, want je kunt op heel veel plekken verhalen vertellen, in heel veel verschillende ruimtes. Een expositie over een actueel onderwerp met alles erop en eraan in de ondergrondse nieuwbouw naast historie in de audioverhalen en in het paleis zelf … en dan hebben we het nog niet eens over de tuinen en de stallen. Veelheid en verscheidenheid. Dat is denk ik heel sterk’.
